Verdere initiatieven
Verdere initiatieven inzake vrij onderwijs.
Bekender dan de Drentse pogingen is de oprichting van een viertal scholen vanuit Afgescheiden kring in andere delen van het land. Stilma en Rosendaal (Rosendaal, Naar een school voor de gereformeerde gezindte Hilversum 2006, 17 e.v.) doen daar verslag van.
Behalve de motieven vanuit de geloofsovertuiging zal er ook een extra prikkel zijn uitgegaan van het Koninklijk besluit van 2 januari 1842. Via dit besluit kregen de geestelijkheid van diverse kerkgenootschappen het recht om bepaalde schoolboeken af te keuren. In Noord-Nederland werd over het algemeen de school bemand door Hervormde onderwijzers van diverse ligging, in het Zuiden meest door Rooms-katholiek personeel. Maar nu kon ook een rabbijn bezwaar aantekenen tegen het gebruik van het Nieuwe Testament, en een R.K geestelijke tegen het gehele Bijbelgebruik op school.
“Het K.B. van 2 januari zou de ontkoppeling tussen burgerlijk en godsdienstig onderwijs doen versnellen. Dit K.B. zou leiden, aldus Van der Brugghen aan Groen, tot beginselloosheid” Stilma, 53
- De Amsterdamse diaconieschool werd door de Afgescheiden gemeente (met als predikant S. van Velzen) in het leven geroepen in 1841. Als diaconieschool. Op basis van artikel 28 van de wet uit 1806. Dit artikel maakte het mogelijk eigen scholen te stichten ten bate van armlastige kinderen. De bedoeling van de kerkenraad was echt wel breder: men beoogde toegankelijkheid voor alle kinderen van afgescheiden ouders. Zo werd Jan Ligthart, wiens ouders doopsgezind waren, ook toegelaten. Meester Wilhelmus van Leeuwen wordt benoemd. Hij krijgt van de kerkenraad de opdracht mee, onderwijs te geven in het spellen, lezen, rekenen, zingen, de beginselen van geschiedenis en aardrijkskunde en te catechiseren aan de hand van het Kort Begrip en de catechismus. De meester doet via het blad “De Reformatie” (opinieblad in Afgescheiden kring) een oproep ter verzameling van goede boekjes. En voor het uitgeven van “goede regtzinnige schoolboekjes”. Waarbij het vooral ging om vereenvoudigde en verkorte uitvoering van de Heidelbergse Catechismus
- De Klokkenberg in Nijmegen, krijgt in 1844 autorisatie. In 1840 is eerst, ten huize van Barones van Lijnden de eerste particuliere christelijke bewaarschool gehouden, ter verbetering van achterbuurtkinderen en om ze in aanraking te brengen met het Evangelie. Reveilmensen dachten verder: wat te doen na die periode? Via een omweg werd met de Lutherse diaconieschool afgesproken dat de bewaarschoolkinderen daar verder konden. De onderwijzer, Gehne, ging eerst nog eens zijn licht opsteken in Duitsland, en kwam thuis met Biblische Historien, van F.L.Zahn. Van der Brugghen (rechter te Nijmegen, later minister van Justitie), schreef hierover aan zijn vriend Groen. Groen en Van der Brugghen promoten een snelle vertaling van Zahn. Na tal van wederwaardigheden (en met druk achter de schermen bij Gedeputeerde Staten Gelderland) kreeg de school uiteindelijk autorisatie als bijzondere school der eerste klasse.
- In 1846 kreeg men in Den Bosch autorisatie: de school zou toegankelijk zijn voor alle gezindten, en moest voldoen aan alle didactische eisen. Er kwamen inderdaad ook anderen dan afgescheidenen op school: dit was ook de bedoeling van de kerkenraad: niet kerkelijk, wel confessioneel. Opmerkelijk is dat een decennium later dat onder leiding van ds. Lucas Lindeboom een bloeiende zondagsschool en jongelingsvereniging ontstaan. Instellingen die in de loop van de eeuw steeds belangrijker worden voor de ontwikkeling van het gereformeerde leven.
- In 1847 kwam er een christelijke school in Nijkerkerveen. De predikant van de Hervormde Gemeente te Nijkerk was begaan met het trieste lot van velen in “het Veen”, dat begeleid werd door drankproblemen. Via kennissen van het Reveil kreeg hij kennis van mogelijkheden en omwegen betreffende schoolstichting. De school kreeg autorisatie op de “gewone manier”, omdat bijbrengen van beschaving en ordening aan dit diep gezonken stukje maatschappij een ieder moest aanspreken. Maar ook ronduit werd gezegd en geschreven door de oprichters dat de kinderen in aanraking werden gebracht met het Woord des Levens.
- De school aan de Spinhuissteeg in Amsterdam werd opgericht in 1848. Het duurde vrij lang voordat het zover was. De oprichters, voornamelijk uit Reveilkringen, met daarbij o.a. de bekende Amsterdamse deurwaarder J.A.Wormser, wilden een school voor kinderen die niet in de termen voor de armenschool vielen, maar voor wie het schoolgeld van scholen der 2e klasse toch te hoog zou zijn Bij de aanvraag was de verdere motivering dat men voor kinderen van protestantse ouders wilde uitgaan van een meer stellig Christelijk beginsel, maar niet in de zin van leerstellig onderwijs. Wel zou de Bijbel onbelemmerd gebruikt worden.
Met de oprichting van Nijkerkerveen en de Spinhuissteeg valt waar te nemen dat ook in Hervormde kringen en via het Reveil forse pogingen gedaan werden om tot christelijk onderwijs te komen.
Hierbij valt te denken aan onderzoek dat dr. De Vree heeft verricht en waarvan hij op een symposium[4] te Kampen ter gelegenheid van 150 jaar Afscheiding verslag deed. Hij wijst op de positieve invloed die de Afgescheidenen hadden op het geestelijk leven van Hervormden in de provincie Groningen: in 1851 stichtten Hervormden een christelijke school, hierin eigenlijk “uitgedaagd” door de Afgescheiden. Hofstede de Groot probeerde als schoolopziener de maatschappelijke en christelijke deugde der wet zo positief mogelijk te duiden. 160 leden van de Hervormde Kerk kwamen met een petitie waarin ze opmerkten dat de Catechismus eerder mishandeld dan behandeld werd, in de prediking. Ze wilden gezonde prediking, zodat men niet hoefde te vluchten naar de afgescheidenen.
J.van der Steeg, De Afscheiding van 1834: geschiedenis of geschenk? De Reformatie jrg 85 nr. 8 21 november 2009Er lijkt een begin van het latere tweestromenland in het christelijk onderwijs te ontstaan: scholen vanuit de gereformeerde opvatting en scholen vanuit een duidelijk christelijk beginsel, maar zonder de gereformeerde belijning.
Tussen 1848 en 1857
De Grondwet van 1848 is een fundamenteel gebeuren voor het Koninkrijk. Het begin van de parlementaire democratie, omschreven met rechten en plichten van onderdaan, regering en koning.
Het geven van onderwijs is vrij.
Maar het duurt nog tot de schoolwet van 1857 voordat er echt meer duidelijkheid komt over de uiteindelijke regelingen.
In de tijd tussen 1848 en 1857 groeit het aantal christelijke scholen van 4 (op dat moment officieel geautoriseerde) naar 48. Allemaal op eigen kosten, mogelijk gemaakt door schoolgelden, giften en “sponsors” uit meer aristocratische kring.
De synode van de Afgescheidenen in 1849 te Amsterdam krijgt uit de kerken vele vragen “ter bekoming van behoorlijk ingerigte Schoolen”. De synode vindt dat oprichting van scholen niet tot haar taak behoort, maar dat wel de plaatselijke kerken geroepen zijn tot actie. De synode houdt zich wel bezig met de vraag naar de opleiding van schoolmeesters: “Dit mag niet aan andere Genootschappen of bijzondere personen overgelaten worden”. De synode heeft ook besloten tot de oprichting van een opleidingsinstituut voor predikanten (pas gerealiseerd in 1854). Het “wordt aanbevolen dat de Hoofdonderwijzers van de Kerk” de opleiding van aanstaande schoolmeesters zullen bezorgen. Van dit voornemen zijn geen sporen terug te vinden. Bouma tekent hierbij aan dat men van de in maart 1846 opgerichte kweekschool op de Klokkenberg (Nijmegen) dus geen gebruik wilde maken. Bouma, 88
Jan Ligthart, schoolgegaan bij de Afgescheidenen.
Hoe het in de praktijk toeging op zo’n Afgescheiden school kunnen we horen van een leerling, die later een vooraanstaand onderwijsvernieuwer werd. Jan Ligthart (1859-1916) werd in een doopsgezind gezin geboren. Hij moet eerst zijn schoolgegaan naar de school van Wormser (die van gebouw veranderd was). Meester Kuiper maakte wel indruk, maar de meester waarbij hij in de groep zat was een pedagogisch wangedrocht. Jan werd, vermoedelijk omdat zijn ouders het schoolgeld niet konden opbrengen, naar de Bloemgracht gestuurd. Hij noteert in zijn Jeugdherinneringen dat er naar de geest van die tijd wel eens wat oneigenlijk tucht uitgeoefend werd, maar eigenlijk heeft hij alleen lovende woorden voor de sfeer, de pedagogische en godsdienstige kleur. Wel een ander oordeel dan Wormser: die schreef in 1845 aan Groen: “De Diaconieschool der afgescheidenen te Amsterdam ( ) is, geloof ik, ten aanzien van onderwijs en losbandigheid der scholieren, de slechtste van Amsterdam”. Jan moet ongeveer in 1870 naar de Bloemstraat zijn gegaan: er zit dus wel 15 jaar tussen.
“Elke schooltijd begon natuurlijk met gebed, en psalmgezang. Daarna volgde ’s voormiddags een vol uur “Bijbelsche Geschiedenis”. ( ) In overeenstemming daarmee kreeg de kaart van Palestina meer beurten dan die van Nederland.( ) Perea, het Over- Jordaansche, lag mij nader dan Gelderland, op de Palestijnsche bergen was ik meer thuis dan op de Limburgsche heuvelen ( ) Nog, als ik den naam hoor van het meer van Genezareth, zie ik visschers hun net uitwerpen, Jezus wandelen op de wateren, Petrus wegzinken in kleingeloof. ( ) Hoe lieflijk is ons dat Bethlehem met zijn overvolle herberg en de kribbe in de beestenstal.” Ligthart, 182
Jan is de meester nog altijd dankbaar dat hij er leerde werken. De aandacht uit pure interesse bij de sommen. Koopmansrekenen van Adam van Linz. In eigen tempo, niet klassikaal.
“In die school leefde men”.
Later, als de financiële situatie in het gezin nog problematischer wordt, vangt de meester het probleem op. Hij stelt Jan voor kwekeling te worden. Dat levert nog wat geld op zelfs.
“Al weken achtereen had ik mijn schoolgeld niet betaald. Weten de onderwijzers die den kinderen harde standjes geven als deze hun schoolgeld hebben “vergeten”, wat dat voor een kind is? Ze kunnen er zeker van zijn, dat er thuis al heftige tooneelen zijn afgespeeld. Het kind wilde niet naar school zonder schoolgeld, en Moeder had het niet. Het kind draalde, drong, schreide, werd brutaal, bleef tegen den muur hangen, en Moeder kon het geld toch niet van haar rug snijden. Eindelijk zei Moeder: “zeg dan maar dat je ’t vergeten hebt”, maar het kind wist wel, dat noch de meester noch de kinderen dat gelooven zouden.
Nu is het heerlijk, van mijn bovenmeester te mogen getuigen, dat hij tegenover mij teer- en fijngevoelige kieschheid betrachtte. Hij vernederde mij niet midden in de klas, maar riep me in zijn kamertje. Daar drukte hij me ernstig op ’t hart, dat het achterstallige schoolgeld al veel te hoog was opgeloopen, en dat het zoo niet langer ging. ( )
(Is het toch niet al te erg dat zulke geldelijke aangelegenheden worden afgehandeld met een twaalfjarig kind?) ( )
Echter, behalve betalen of verwijderen, was er nog een derde kans. En ik weet nog, hoe mijn hart opsprong van blijde verlichting, toen de bovenmeester me dit uitzicht opende: Ik kon kweekeling worden. Dan kostte ik niets en zou zelfs wat verdienen: gratis opleiding en vijf gulden in de drie maanden” Ligthart, 257.
Men beleeft nog de spijt mee die Ligthart gevoelde toen zijn ouders hem van school haalden, op advies van een kennis, om hem naar een “betere” school te sturen. Een soort verraad aan die Afgescheiden school vindt hij het in 1913 nog.
Afgescheidenen: fijn genoeg. Waren dat niet de huichelaars, zei men? Ligthart weet wel anders: het zijn juist de moedigen, zij die openlijk voor hun geloof uitkomen. Ligthart 257
Inkijk in Bijbelse geschiedenissen, Zahn. Begin van "bijbelvertellingen op school.
Het beeld dat Ligthartschets van de afgescheiden school kan bijna zo overgedragen worden naar mijn eigen lagere schooltijd (1949- 1955): het ging echt precies zo. Vaak leek het alsof er voor de 1e pauze bijna geen tijd meer was voor rekenen: zo lang duurde de Bijbelles. En het inzinken in het kinderlijk gemoed ging net zo. Wij kwamen trouwens niet eens toe aan de Limburgse heuvelen: Groningen, Friesland en Drenthe schenen zo belangrijk te zijn dat de rest maar kort aan de orde kwam of niet.